LXXXVII
Vaarwel! uw waarde zelf vergt onze scheiding
En zonder twijfel weet ge wat u past.
Het handvest van uw deugd gunt u bevrijding,
De grenzen van mijn recht zijn overvast.
Want hoe bezit ik u dan als uw gave
En door wat daad verdiende ik uw vereeren:
Er is in mij geen grond voor zulke have,
Mijn pandbrief moet wel tot u wederkeeren.
Uzelf gaaft gij, uw prijs nog niet bewuste,
Of mij, aan wie ge gaaft, verkeerd beschouwend;
Uw gift, daar ze op een misvatting berustte,
Roept ge weer thuis, op beter oordeel bouwend.
Ik zag u mijne, als me’ in een droom dat kan,
In slaap een koning, wakend niets daarvan.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|