CXLIV
Mij houden troost en wanhoop in hun ban,
Twee lieven, als geleigeesten mij trouw,
De betere engel is een blonde man,
De slechtre geest een donkerkleurge vrouw.
Opdat ik te eerder in haar hel geraak,
Lokt zij mijn betere engel weg van mij:
Op hoop dat zij mijn heilge een duivel maak
Streelt zij zijn reinheid met haar hoovaardij.
En of mijn engel reeds een duivel is –
Ik denk van ja, maar weet het niet te wel,
Daar zij bijeen zijn, en ik beiden mis.
Misschien de eene engel in der andre hel.
Het moet wel zijn dat mij de twijfel snerpt
Tot booze geest mijn goede buitenwerpt.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|