LXXXV
Mijn Muze is stom en houdt haar oogen neer,
Terwijl loftuitingen in rijk verhaal
Hun wezen kond doen met een gouden veer
In door de Muzen zelf geschikte taal.
Goed denken doe ik, andren schrijven goed.
Ongeleerd koster spreek ik ’t Amen uit
Bij iedre zang waarmee een kundige u groet
Uit welversneden pen, in vorm die sluit.
Ik hoor u prijzen en ik zeg: „’t is waar”,
En voeg aan ’t hoogste prijzen nog iets toe,
Maar in mijn geest alleen: mijn liefde is daar,
Schoon woorden traag zijn, nimmer ’t voorgaan moe.
Loof hen om woorden die door klank bekoorden,
Mij om mijn stomme denken, ziel van woorden.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|