CLIII
Cupido lag en sliep neven zijn toorts;
Een volgster van Diana kwam voorbij,
Stal ’t liefde-ontstekend vuur, en doopte ’t voorts
In ’t water van een bron van die vallei.
Dit leende van dit heilge liefde-vuur
Een eeuwge hitte, juist niet al te heet,
En werd een stoomend bad, door zijn natuur
Heelmiddel tegen menig lichaamsleed.
Maar Min stak aan Liefs oog zijn toorts weer aan
En heeft, als proef, mijn borst ermee verrast;
Ik, ziek daardoor, besloot in ’t bad te gaan
En reisde erheen, een traag, droefgeestig gast,
Maar vond geen heil: het bad voor mijn heil ligt
Waar hij nieuw vuur kreeg, in mijn liefs gezicht.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|