CXXI
’t Is beter slecht zijn dan als slecht verdacht
Waar niet te zijn verwijt van zijn verdien’,
En billijke vreugd gemist, die kwaad wordt geacht,
Niet door ons voelen maar door andrer zien.
Waarom zou andrer valsch echtbreukig oog
Aandacht besteden aan mijn speelsche bloed?
Waarom een zwakre die mijn zwakheid moog’
Als kwaad bespiên, daar ik ze deed als goed?
Neen, ik ben die ik ben, en zij die grommen
Op mijn vergrijpen doen de hunne kond.
Ik mag wel recht gaan waar zijzelf zich krommen,
Mijn doen behoort niet in hun minne mond.
Tenzij ze, als algemeen, dit kwaad beweren
Dat allen slecht zijn en als slecht regeeren.
Uit: Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey, Mees, 1933.
|