110 (CXVI)
’t Huwelijk van harten trouw en eensgezind
Kan nooit belet. Geen min die Liefde blijkt
Als ze anders wordt wen zij verandring vindt
Of waalt en wijkt zoodra ’t beminde wijkt.
O neen! Zij is een baak die eeuwig star
– Onwrikbaar – op de stormen nederziet,
Voor ieder zwervend zeil een vaste star,
Wier hoogte schatbaar is, wier waarde niet.
Liefde is geen nar des Tijds: de roos der wang
Valle in ’t bereik van zijn gekromde zicht,
Liefde vergaat niet met der uren gang,
Zij houdt het vol tot aan het eindgericht!
Is dit onwaar en blijkt het uit mijn leven,
Nooit minde een mensch dan, nooit heb ik geschreven!
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|