138 (CXL)
Wees in uw wreedheid wijzer; folter niet
Mijn stom geduld met al te fellen smaad;
Smart kon mij toch doen uiten wat verried
Dat gij meedoogenloos mij lijden laat.
Geloof me, beter waar ’t indien ge spraakt
– Ofschoon ge niet bemint – als mindet gij;
Lijk de arts den jammrende, wiens einde naakt,
Verkondt dat zijn genezing is nabij.
Licht wierd ik dol, werd me alle hoop ontroofd,
En in mijn dolheid zeide ik licht wat slechts;
Dolle eerroof wordt door dollen licht geloofd:
De wereld is zo loos en averechtsch.
Dat ik niet raze, en niemand op u smaal’,
Kijk vast me in ’t oog, hoe verre uw hert ook dwaal’,
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
Opmerkingen:
In het origineel staat in regel 8 'Verkondt dar zijn genezing is nabij' – dat moet een drukfout zijn.
|