109 (CXVII)
Beticht me aldus: ’k ben altijd schriel gebleken,
Al ben ik uw verdienste zóóveel schuldig;
’k Vergat uw minne daaglijks aan te smeeken
Waaraan ik ben gevonden honderdvuldig;
Zeg dat ik omgang had met laaggezinden,
Uw diergekochte recht der wereld veilend;
Zeg dat ik ben gezeild met alle winden
Zoo ver ik kon uit uw gezichtskring ijlend.
Boek mijn moedwilligheid en al mijn broosheid
En hoop op mijn bewezen schuld verdenking;
Kies mij tot doel voor ’t fronsen van uw boosheid
Doch tref me niet in ’t vlijmen van mijn krenking:
Had ik ervaren, zoo ’k u zóó niet griefde,
Hoe hecht en sterk uw trouw is en uw liefde?
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|