waarschuwingen tegen den laster en de besmetting van de wereld
62 (LXX)
Dat men u hekelt strekke u niet tot smaad
Daar ’t schoone staag aan ’s lasters schicht ten doel is;
Voor ’t goede blijkt verdenking een sieraad:
Een kraaienvlucht in lucht die zoet en zoel is.
Want laster, mits gij goed zijt, kan uw roem,
Hoe hem de tijd belage, alleen verhoogen;
De worm der ondeugd zoekt de zoetste bloem,
En op een zuivren bloeitijd kunt gij bogen;
Langs al de hinderlagen van de jeugd
Schreedt gij onaangerand of zegepraler;
Doch dèzen roem behaalde nooit uw deugd
Dan Nijd te smoren, de’ altijd driesten smaler;
Vermomde aldus u niet verdenkings schijn
In aller harten zoudt gij koning zijn.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|