70 (XCV)
Hoe zoet en lieflijk maakt ge zelfs de blaam
Die, lijk een worrem in een geurge roze,
Den schoonen knop wil schenden van uw faam,
Zoo lief omhult ge zelfs het zedelooze!
De tong die uwer dagen loop verhaalt
Op uw gedrag met schuine zetten schimpend,
Nog loven moet zij u terwijl ze smaalt,
Mooi met uw naam uw slechte faam beglimpend.
Wat koos de lust een heerlijk pronkvertrek,
De zondge lust die in u metterwoon is,
Waar ’t floers der schoonheid sluiert iedre vlek
En al wat de oogen schouwen zuiver schoon is.
Doch hoed u, vriend, voor zulk bevoorrecht lot:
Het misbruik maakt het beste lemmer bot.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|