78 (XXXV)
Wat ge ook misdaan hebt, peins daar niet meer op:
De roos heeft doornen, slijk de zilvren bron,
De vuile worm doorvreet den zoetsten knop,
Wolk en verduistring sluiren maan en zon.
Eenieder feilt en mede feil ik nu
Daar ’k u verschoon met een gelijkenis;
Zelf koopend om mezelven vlei ik u:
’k verbloem uw feilen meer dan billijk is.
’k Geef aan uw zinnelijke zonde een zin –
Uw tegenstander is ’t die voor u pleit! –
En tegen mij zet ik een rechtszaak in,
Want in me voeren liefde en haat zoo’n strijd
Dat ik den lieven dief verdeedgen moet
Die mij beroofde met zoo euvlen moed.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|