98 (LV)
Vergulde vorstenbeelden, praalgrafsteenen
Gaat dit mijn machtig vers in duur te boven,
Dat u een hooger luister zal verleenen
Dan hardsteen door den slordgen tijd bestoven.
Als ’s oproers stormen zullen nederramen,
Krijg monumenten ómwroet der historie,
Verdelgen zullen ’t zwaard noch vlugge vlammen
Dit blijvende gedenkblad uwer glorie.
Zeeghaftig henenschrijdend zult gij tarten
Dood en vergetelheid; uw roem zal vinden
Een wijkstede in der nageslachten harten
Tot van deze aard’ het menschdom zal verzwinden.
Gij leeft, totdat u roept het jongst gericht,
In minnaarsogen en in mijn gedicht.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|