73 (LVII)
Wat kan ik, trouwe knecht, dan met geduld
Het oogenblik van uw bevel verbeiden?
Mijn uren worden slechts door ù gevuld:
Ik heb geen dienst dan ù mijn dienst te wijden.
’k scheld niet den tijd – hoe eindeloos van duur –
Dien ’k op de klok – u wachtend – volg met de oogen;
Noch valt me uw bitter afzijn al te zuur,
Zijt gij na ’t droef vaarwel ver weggetogen.
Ik vraag in tobbende achterdocht ook niet
Wat gij daar zoekt waarheen uw schreden ijlen;
’k Peins als een slaaf alleen in stil verdriet:
„Gelukkig zijt bij wie ge wilt verwijlen!”
Zoo trouw en dwaas is minne: zij vermoedt
Niets kwaads in uw gedrag, wat gij ook doet.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|