46 (LXXI)
Niet langer moogt ge weenen om mijn dood
Dan klokken zullen melden geemlijk-droef
Dat ik uit deze lage wereld vlood
En nu bij de allerlaagste wormen toef.
Leest gij dan deze woorden, peins niet weer
Aan wie ze schreef; zóó ligt ge mij aan ’t hart:
’k Leef liever in uw heugenis niet meer
dan dat ge mij gedenken zoudt met smart.
Ja, zoo uw oog dan deze verzen ziet –
Als ik allicht vermengeld lig met klein –
Fluister dan zacht mijn armen naam ook niet;
Zij met mijn leven ook uw min voorbij:
Opdat de wereld uw verdriet niet ken’
En u niet hoone om mij die niet meer ben.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|