135 (CXXXIII)
Vervloekt dat hart dat scheurt mijn hart vaneen
Met wonden mij en mee mijn vriend geslagen!
Is ’t niet genoeg te foltren mij alleen
moet ook mijn zoete vriend uw boeien dragen?
Uw wreede blik ontrukte me uit mijn ziel,
Gij onderwierpt mijn tweede zelf nog wreeder,
Zoodat mij ’t al – hij, gij en ik – ontviel:
Driemaal drievuldig onheil slaat me neder.
Kerker mijn herte in ’t uwe en wees staalhard,
Maar laat voor ’t herte van mijn vriend mij borg zijn,
Wie mij ook boei’, zijn kerker zij mijn hart,
Dan faalt uw wreedheid en ’k zal zonder zorg zijn:
Woed dan volop, want ik, gevangen, zal
Door dwang dan de uwe zijn geheel en al.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
Opmerkingen:
In het origineel staat in r. 3: 'Is ’t met genoeg te foltren mij alleen' – dat moet wel een drukfout zijn.
|