37 (XLV)
Doch de andre: lichte lucht en loutrend vier,
Waar ik ook wijl, omgeven al uw gangen;
Ze zijn – gezwind ter vlucht – nu ginds, dan hier,
De eene is mijn denken, ’t andre mijn verlangen.
En zijn die vluggere elementen dan
Met teedre minneboodschap weggevlogen,
Dan zit ik, die met twee niet leven kan,
Doodsbleek en diep door droefheid neergebogen.
Tot wordt hersteld des levens evenwicht
Zoodra de snelle boden huiswaards spoeien;
Daar komen zij, nu word ik ingelicht
Hoe uw gezondheid en uw schoonheid bloeien.
’k Ben blijde, doch ik zend, niet blijde meer,
Ze aldra terug en zit weer moedloos neer.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
Aanteekeningen:
Vers 1. de andre: de twee andere elementen.
|