30 (XLVII)
Oog heeft met hart nu een akkoord gemaakt:
Gedienstig zullen zij malkander helpen.
Als ’t oog dus hongrig naar uw aanblik haakt,
Of minne dreigt het herte te overstelpen,
Dan noodt het oog op zijn geschilderd maal
Het hart opdat uw trekken ’t ook verzaden,
Of de oogen vinden bij het hart onthaal
Opdat zij mede in mingeneugten baden.
Dus, door uw beeltenis of door mijn min
Zijt gij, hoe ver ge wijkt, toch hier aanwezig:
’s Harten gedachten halen steeds u in,
Ik ben met hèn, en zij met ù steeds bezig;
Of, slapen zij, uw beeld wekt door mijn blik
Mijn hart opdat het hart en oog verkwik’.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|