84 (C)
Waarom verzuimt gij, Muze, sinds zoo lang
Hem die u al uw macht verleent te loven?
Spilt ge uw bezieling in gemeenen zang?
Wilt ge in te doffe stof uw dichtvuur dooven?
Nalatige, keer om, haal ras dien tijd,
Zoo dwaas verloren, in; kom dicht nu weder;
Schrijf voor het oog van hem die waardigheid
En waarde en zwier kan schenken aan uw veder.
Op, loome, speur of op zijn zoet gelaat
De Tijd geen diepe grep te graven trachtte,
Zoo ja, word hekeldicht, Verval ten smaad,
Dat elk dien plundertocht des Tijds verachte.
Zing, eer de Tijd hem sloop’ zijn roem en prijs,
Dan zwaait de Tijd omniet zijn kromme zeis.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|