122 (CX)
’t Is waar, ik raakte hier en daar verzeild,
’k Werd in uw oogen een hansworst: mijn zin
Heb ik verlaagd, mijn diersten schat geveild;
Met nieuwe neiging krenkte ik oude min.
En waar is ’t ook, ik keek naar trouw en deugd
Slechts schuw en zijlings, doch bij de eeuwigheid!
Die zonde schonk mijn hart een nieuwe jeugd,
Aan ’t slèchtste leerde ik dat gij ’t bèste zijt.
Neem, nu dat uit heeft, wat niet meer bezwijkt;
Op nieuwe min slijip ik niet meer mijn lust
Naardien mijn oude minnaar de èchte blijkt,
Die god-in-minne, in wien mijn heil berust.
Verwelkom mij op wat mijn hemel werd:
Dààr op uw rein en allerminrijkst hert.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|