76 (LXXXVIII)
Mocht ooit u lust besluipen mij te smaden
En mij in mijn verdiensten te beleedigen,
Terzijde ù staande zou ’k mezelf verraden
En u getrouw bewijzen, ù, meineedigen.
Ik zou mijn eigen zwakheid zelf ontdekken
En, u begunstgend, een verhaal beginnen
Van schendge zonden die mijn ziel bevlekken,
En, mij verliezend, zoudt gij eere winnen.
En voordeel hadde ikzelf daarbij niet minder:
Wijl slechts naar ù al mijn gedachten talen
Waar ’t zelfberokkend nadeel mijn geen hinder;
’k Zou, wijl ’t ù winst is, dubble winst behalen.
Zóó min ik u, zoozeer ben ik uw knecht,
Gewillig duldde ik ónrecht voor uw récht.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|