72 (XCII)
Doch tracht mij maar te ontkomen! Niettemin
Blijft gij zoolang ik leef, mij prijsgegeven:
Mijn adem zal bezwijken mèt uw min
Naardien ik buiten ù niet meer kan leven.
Dies blijk ik veilig tegen de ergste pijn,
Daar reeds de minste mij het veld doet ruimen;
Dan zal een beter lot het mijne zijn
Dan hier tot speelbal dienen van uw luimen.
Nooit kwellen zal me u wispelturigheid;
’t Zal reeds mijn leven kosten wordt gij nukkig.
Wat zaligheid blijkt dies mij weggeleid:
Of door uw min of door mijn dood gelukkig!
Doch wat zoo hemelsch heil vreest last noch leed?
Wellicht zijt ge ontrouw, zonder dat ik ’t weet.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
|