de dichter raadt zijn vriend aan kinderen te telen opdat zijn schoonheid later in hem voortleve
9 (CXXVI)
Beminnelijke knaap die met uw hand
In ’t wufte tijdglas stremt het wufte zand;
Die ouderend verjongt en toont uw vrind
Hoe hij verwelkt daar gij in schoonheid wint;
Indien Natuur, die ’t al vervallen laat,
U staande houdt hoewel gij verder gaat,
Dan hoedt ze u maar opdat heur loos beleid
Beschame de uren en den plompen Tijd.
Doch vrees! Ofschoon ze u al heur gunsten biedt,
Wél houdt ze u, doch behouden kan ze u niet:
Eéns komt de dag dat ze alles reeglen moet
En met uw overgaav’ heur schuld voldoet.
Uit: J. Decroos, Shakespeare's Sonnetten, Kortrijk: Steenlandt, 1930.
Aanteekeningen:
Vers 2. het tijdglas (d.i. de zandlooper) verzinnebeeldt den tijd.
Vers 11 en 12. Eens komt de dag dat de Natuur haar schuld moet voldoen door u aan den dood over te leveren.
|